- stoppen
- {{stoppen}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [een ruimte opvullen] boucher2 [iets in een ruimte bergen] mettre3 [tot stilstand brengen] arrêter♦voorbeelden:1 een lek stoppen • colmater une fuite2 iemand geld in de hand stoppen • glisser de l'argent dans la main de qn.z'n hand in z'n zak stoppen • fourrer sa main dans sa pocheeen kind onder de wol stoppen • mettre un enfant au lit→ {{link=gat}}gat{{/link}}3 het verkeer stoppen • interrompre la circulationhij was niet te stoppen • il n'y avait pas moyen de l'arrêterII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [halt houden] s'arrêter (de)♦voorbeelden:1 hier stopt de bus • le bus s'arrête iciIII 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 [stoffen herstellen] repriser2 [m.b.t. ontlasting] 〈onovergankelijk werkwoord〉 constiper; 〈overgankelijk werkwoord〉 arrêter
Deens-Russisch woordenboek. 2015.